Sociaal passief eenheidsstatuut

In de wetgeving die in de invoering van het Eenheidsstatuut voorzag, werd voorzien in de aanleg van een fiscale provisie voor het ontslag van personeel vanaf 2019. Deze provisie heeft tot doel (deels) de verhoogde ontslagkost te compenseren. Door het aanleggen van deze fiscale provisie kunnen de ondernemingen immers een deel van hun winsten en basten vrijstellen van belasting.

Voor en door wie kan het sociaal passief eenheidsstatuut worden aangelegd

Deze regeling is van toepassing voor werkgevers die vennootschaps- of personenbelasting verschuldigd zijn.

Er kan een bedrag aan winsten en baten van belasting worden vrijgesteld voor de werknemers die bij de werkgever minimaal 5 dienstjaren hebben na 1 januari 2014. Dit bedrag, dat per belastbaar tijdperk kan worden vrijgesteld, bedraagt:

  • drie weken bezoldiging, van het zesde tot en met het twintigste door deze werknemer begonnen dienstjaar na 1 januari 2014;

  • een week bezoldiging, vanaf het eenentwintigste door deze werknemer begonnen dienstjaar na 1 januari 2014.

De in aanmerking te nemen bruto maandbezoldiging is de gemiddelde bruto maandelijkse bezoldiging, voor inhouding van de persoonlijke sociale zekerheidsbijdrage, berekend over het totaal aantal maanden van het belastbaar tijdperk waarvoor de vrijstelling wordt aangevraagd. Heden is nog niet voor alle mogelijke looncomponenten duidelijk of zij al dan niet in aanmerking mogen worden genomen.

Het maandbedrag van de bezoldigingen wordt beperkt tot

  • 100 % van de schijf van € 0,01 tot € 1.500,00;

  • 30 % van de schijf van € 1500,01 tot € 2.600,00;

  • nihil voor het bedrag boven € 2.600,00.

Om de wekelijkse bezoldiging te bepalen wordt het maximumbedrag van de bruto maandbezoldiging vermenigvuldigd met drie en gedeeld door dertien.

Het vrij te stellen bedrag van de winsten en baten wordt gespreid over het belastbaar tijdperk en de vier volgende belastbare tijdperken ten belope van 20% per belastbaar tijdperk.

Wanneer de betrokken werknemer de onderneming verlaat, moet het totale voor deze werknemer reeds vrijgestelde bedrag worden opgenomen in de winsten en baten van het belastbaar tijdperk waarin de tewerkstelling een einde neemt en kan nog vrij te stellen bedrag voor die werknemer niet meer vrijgesteld worden.

Formaliteiten

Er dient een nominatieve lijst van de tewerkgestelde werknemers ter beschikking van de administratie worden gehouden met, voor elke werknemer, vermelding van:

  • de volledige identiteit alsmede, in voorkomend geval, het nationaal nummer;

  • de datum van indiensttreding; 

  • de anciënniteit verworven binnen het eenheidsstatuut; 

  • de bruto belastbare bezoldigingen die aan de werknemer zijn betaald of toegekend met inbegrip van de sociale werknemersbijdragen, in voorkomend geval te beperken tot de maxima.

Om zijn recht op de vrijstelling voor de vijfjarige cyclus te openen, moet de werkgever voor het eerste van die vijf belastbare tijdperken altijd een attest 281.78 indienen (zelfs als hij in dat belastbaar tijdperk onvoldoende winst of baten heeft om de vrijstelling op aan te rekenen). Dat is onontbeerlijk omdat de op dat eerste attest te vermelden begrensde gemiddelde bruto maandelijkse bezoldiging van de werknemer het bedrag van de vrijstelling bepaalt voor de volledige vijfjarige cyclus.

Als de werkgever voor dat eerste belastbaar tijdperk zijn recht op de vrijstelling niet heeft geopend (doordat hij geen attest 281.78 heeft ingediend), zal hij ook voor de volgende vier belastbare tijdperken van die vijfjarige cyclus geen aanspraak meer kunnen maken op de vrijstelling.

Voor de volgende vier belastbare tijdperken van die vijfjarige cyclus moet de werkgever een attest 281.78 indienen, behalve voor de belastbare tijdperken waarvoor hij aan zijn recht op de vrijstelling wil verzaken.

De attesten 281.78 moeten jaarlijks worden ingediend tegen de uiterste indieningsdatum (eventueel toegestaan uitstel inbegrepen) van de aangifte in de inkomstenbelasting waarin de werkgever de vrijstelling vraagt waarop die attesten betrekking hebben.

Vennootschappen die niet per kalenderjaar boekhouden, mogen hun attesten 281.78 voor een aanslagjaar N (boekjaar (N-1) – N) indienen tot de laatste van de volgende twee data:

  • de uiterste indieningsdatum (eventueel toegestaan uitstel inbegrepen) van de aangifte van het aanslagjaar N;

  • 30 maart van het jaar N+1.

Circulaire 2021/C/ 67van 20 juli 201 over de vrijstelling voor sociaal passief ingevolge het eenheidsstatuut tussen arbeiders en bedienden

An Wuytack