Vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing voor opleiding
Vanaf 1 januari 2021 werd een nieuwe gedeeltelijke vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing voor opleidingen ingevoerd. Deze regeling onderging enkele wijzigingen vanaf 1 januari 2022.
Voorwaarden
De opleiding dient aan volgende voorwaarden te voldoen:
Enkel opleidingen met een minimale duurtijd van 76 uur gedurende een ononderbroken periode van 30 kalenderdagen komen in aanmerking. Voor werkgevers die de vrijstelling bedrijfsvoorheffing ploegen of nachtarbeid genieten mogen de 76 uren opleiding gedurende een periode van 60 kalenderdagen in aanmerking worden genomen. Voor kleine vennootschappen (cfr. de vennootschapswetgeving) volstaan 38 uren opleiding gedurende een ononderbroken periode van 75 kalenderdagen. De periode van 30, 60 of 75 kalenderdagen wordt niet onderbroken door gebeurtenissen die de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schorsen, maar ze wordt wel verlengd met zoveel dagen als de schorsing duurt. Een volledige dag opleiding is gelijk aan 7,6 uren, ongeacht het effectief aantal opleidingsuren, er mogen geen andere prestaties worden verricht.
De minimale duurtijd van 76 uur is van toepassing voor voltijdse medewerkers. Voor deeltijdse werknemers wordt de duurtijd van de opleiding geproratiseerd naar verhouding met de arbeidsduur van de werknemer.
De werknemer die de opleiding volgt dient ten minste 6 maanden bij de werkgever te zijn tewerkgesteld.
Het aantal ononderbroken periodes van 30, 60 of 75 kalenderdagen wordt beperkt tot tien periodes voor eenzelfde werknemer bij eenzelfde werkgever.
‘Inhoudelijk’ dient de opleiding te beantwoorden aan de volgende voorwaarden:
Het betreft een formele of een informele opleiding zoals bepaald in de wet van 5 maart 2017 betreffende werkbaar en wendbaar werk. De informele opleidingen mogen niet meer dan 10% van de minimale duur uitmaken. Voor kleine vennootschappen wordt dit opgetrokken tot 20%.
De opleiding mag niet verplicht zijn gesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling of door een collectieve arbeidsovereenkomst.
De werkgever dient effectief de volledige kosten van de opleiding te dragen. Indien dit niet het geval is, dan mag hij de vrijstelling niet toepassen. De werkgever draagt niet de (volledige) kost zo er een tussenkomst is van een sectoraal fonds, de werknemer (een deel van) de kost draagt, er een tussenkomst is in de loonkost via Vlaams opleidingsverlof of educatief verlof.
De opleiding dient aftrekbaar te zijn als beroepskost in hoofde van de werkgever.
Berekening vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing
De vrijstelling doorstorting bedrijfsvoorheffing wordt berekend op de belastbare bezoldigingen van de kalendermaand waarin de opleiding is beëindigd.
Een aantal vergoedingen zijn expliciet uitgesloten van het begrip bezoldiging. Het betreft het vakantiegeld, de eindejaarspremie, de achterstallige bezoldigingen en de inkomsten die niet aan de bedrijfsvoorheffing worden onderworpen of bij verdrag zijn vrijgesteld.
De bezoldiging wordt slechts in aanmerking genomen ten belope van € 3 500 belastbaar per voltijdse werknemer, voor deeltijdse medewerkers wordt dit bedrag geproratiseerd.
De niet te storten bedrijfsvoorheffing bedraagt 11,75% van de bezoldigingen.
Programmawet 20 december 2020, B.S. 30 december 2020; Wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalen, B.S. 28 december 2022